Een Schitterend Uitzicht
Ik ben vrijdagavond laat aangekomen voor de laatste stop over van mijn reis. Van hier zal ik over 2 weken terugvliegen naar Nederland. Hier zal ik ook de kleding die ik gedurende de reis vrijwel niet heb gedragen of waar ik niet aan gehecht ben in een sloppenwijk achterlaten voor een tweede leven. Bij aankomst merk ik dat mijn contante geld bijna op is, eerder tijdens mijn reis kostten overnachtingen in de budgethotels die ik gebruik soms niet meer dan $ 4 per nacht en ik denk niet meer in grote bedragen. Ik heb omgerekend hooguit voor $ 15 contant geld in de lokale valuta, wat genoeg is om tot maandag, wanneer ik naar de bank kan, maaltijden te betalen. Het zal niemand veel brengen om mij dit weekend te overvallen.
De waarschuwingen voorafgaande aan de reis over onveiligheid zijn aan me voorbij gegaan. De drie swatch horloges die ik heb meegenomen zijn nog alle drie in mijn bezit, hoewel inmiddels bij een de batterij leeg is en bij de ander het bandje stuk. Hoewel ik weet dat ze in de landen waar ik reis gezien worden als hip en een luxe artikel zijn heb ik ze altijd om mijn pols gedragen maar nu bevestig ik hem aan de riem van mijn rok, onder het shirt. Het $ 5 biljet om snel geld te kunnen geven bij een eventueel dreigende overval heb ik ook nog steeds en steek ik nu apart in het muntenzakje van mijn rok. Het fototoestel begint aan het eind van de lange reis ook gebreken te vertonen. Wanneer het rolletje vol is spoelt het toestel niet meer automatisch terug. Na aankomst in het hotel heb ik dan ook in het donker het bijna volle rolletje uit het fototoestel gehaald en vervangen door een nieuw rolletje zodat bij een eventuele calamiteit geen fotos van eerder bezochte landen weg zijn. Ook het taal lesboek en de iPod die ik eerder in de reis altijd bij me droeg om te beluisteren in bussen of tijdens rustige momenten in restaurants laat ik in het hotel. De reisgids is essentieel voor me en neem ik wel mee.
De zondagochtend kom ik langzaam op gang. Tijdens het ontbijt vat ik het plan op om met de tram omhoog over het oude aquaduct te gaan om daar van het mooie uitzicht over de oceaan en de stad te genieten, het aanbevolen museum te bezoeken, de oude villas te bewonderen en hopelijk wat mooie fotos te maken. Zodoende kan ik de stad ook verder verkennen en er in de komende dagen mijn weg vinden.
In de straat van mijn hotel zitten twee jongetjes op een stuk karton te bedelen. Ze hebben de standaardvraag hoe laat het is en kunnen dan ook zien wat voor type horloge je hebt. Ik heb nog niets kunnen kopen om ze wat drinken of fruit zoals een sinaasappel te geven en geef ze niets. Dit zal mijn reputatie geen goed doen. Ze kijken me na en volgen welke richting ik op loop.
De bushalte is aan het einde van de straat en wanneer ik in mijn talen mengelmoes vraag welke bus me naar de halte voor de tram kan brengen mengen bijna alle wachtenden zich in de discussie om te zorgen dat ik de juiste bus neem. Tot nu toe is dit in alle bereisde landen zo geweest, en je kunt er ook op vertrouwen dat medereizigers die weten waar je naar toe reist zorgen dat je bij de juiste halte uitstapt. Ik wil vanaf het beginstation met de tram omhoog tot het eindpunt maar op mijn plattegrond heb ik de juiste straat niet kunnen vinden. De straten van de sloppenwijk staan niet afgebeeld op de plattegrond en het gehele gebied wordt als onbebouwd aangegeven. De andere busreizigers kijken mee en geven aan waar ik uit kan stappen om bij de trappen te komen die naar het tussenstation leiden om van daar verder met de tram te gaan. Er wordt wat gelachten, richtingen aangewezen en ook wat bezorgd gekeken. Zo begint mijn wandeling door deze sloppenwijk. Ik heb eerdere maanden gereisd in landen waar de wijken in steden en de dorpen niet veel anders ogen dan de wijk waar ik nu doorheen loop en ik realiseer me niet eens dat dit een sloppenwijk is.
Na een stuk gelopen te hebben ben ik niet zeker meer van de juiste richting en vraag het aan een jongen op straat, een blonde jongen met een been in het gips die wat ongeduldig heen en weer loopt alsof hij niet kan wachten tot hij zich weer bij de andere jongens kan voegen. Hij wijst me de weg, die overeenkomt met de richting die de medebusreizigers al eerder hebben aangegeven. Nog iets verder rechtdoor, dan linksaf de trap op waarna de rails te zien zal zijn. Daarna iets naar beneden lopen om bij de tramhalte uit te komen. Vanuit een huis wordt naar de jongen geroepen met de vraag wat ik wil en hij antwoord dat ik alleen maar de weg naar de tram vraag. Later hoor ik dat op zondag veel rijke jongeren met hun auto, eventueel met chauffeur, in de sloppenwijk drugs zoals cocaine kopen. Ik loop in de aangegeven richting de trap op. Boven aangekomen komt een groep joelende jongens me tegemoet met in hun midden, als een koning, een jongen van circa 20 jaar die triomfantelijk met een tas zwaait. Hij is lang als een atleet, licht getint met een kaal geschoren hoofd. Hem zal ik even later weer terugzien. Ze slaan op dat moment geen acht op me en lopen langs me heen.
Langs de rails naar beneden lopend kom ik bij het tussenstation van de tram aan het eind van het oude aquaduct en ben ik de sloppenwijk aan de voet van de heuvel doorgelopen. Hier bij de halte is het rustig, een vrouw heeft een kraam met wat snoepgoed en drinken, zoals in de andere landen. Een opgeschoten tienerjongen zit ogenschijnlijk ongeinteresseerd voor zich uit te kijken.
Ik koop wat pindas van de vrouw waarna een klein jongetje bij me om geld komt bedelen. In plaats van hem wat pindas te geven schud ik nee en realiseer me te laat dat dit weer een minpunt is voor mijn reputatie. Ik neem me voor wanneer ik maandag naar de bank ben geweest mijn oude gewoonte om een aantal keren op een dag bedelaars wat voedsel of kleingeld te geven weer op zal pakken. De vrouw is zichtbaar nerveus en verlegen met mijn aanwezigheid en geeft me een zitplaats, een plank op een steen vanwaar ik een mooi uitzicht heb over het oude aquaduct en de omgeving van de stad. Ik observeer mijn omgeving. De opgeschoten tienerjongen klimt nu op een vrij hoge muur, kennelijk om zo het vertrek van de tram bij het beginstation in de gaten te houden. Op een gegeven moment seint hij vanaf zijn hoge uitkijkpost naar links beneden en vervolgens hetzelfde aan de rechterkant. De troepen worden opgeroepen flitst het door mijn hoofd. De vrouw lijkt wat nerveuzer te worden en vraagt me met een wat bezorgde blik of ik naar boven of naar beneden wil. Al snel komt iemand van links gehaast aanlopen, -Links-, die ik herken als de jongen die ik even geleden triomfantelijk met de tas heb zien zwaaien. Ook van rechts komt een jongen aanlopen, wat korter en sterker door een zwaardere bouw met een wat Spaans uiterlijk, -Rechts-. Er begint een vaag gevoel van onbehagen bij me te ontstaan maar het lijkt nu niet veel meer uit te maken of ik naar boven of naar beneden ga en besluit mijn tocht naar boven voort te zetten.
Er mag niemand bij me in de buurt komen. Een jongetje dat het toch waagt om bij me te bedelen wordt weggestuurd door -Links-. We observeren elkaar en blikken gaan alle kanten op.
De tram komt en opeens is het een gedrang van jewelste. Mijn tas beschermend hou ik me wat op de achtergrond en het resultaat is dat ik op een van de achterste banken terechtkom. De twee jongens, Links en Rechts, sturen alle medepassagiers weg uit de banken voor mij, die waar ik zit en van de bank achter mij. Zelf staan ze, de een links van me en de ander rechts aan het uiteinde van de bank waarin ik zit, hangend aan de leuning. Een tienermeisje enkele banken voor me zit me uitgebreid openlijk op te nemen. Ik draag een rok met een mooie leren ceintuur met goudkleurig beslag zoals je die in duurdere boetieks koopt. De rok is wat valer geworden door het vele dragen. Ik heb het gedurende de gehele reis in de warmere streken gedragen en tot dan heeft niemand er zichtbaar acht op geslagen en er zeker niet met jaloezie naar gekeken. Ze begint een discussie met Links, die tijdens die discussie soms een blik op mij werpt. Hun discussie wordt heftiger, hij schudt steeds resoluter nee en zij oogt steeds meer teleurgesteld. Ik haal opgelucht adem, gelukkig zal mijn kleding geen doelwit zijn. Terwijl ze verder naar voren loopt kijkt ze me vol haat aan. Ze ziet er knap uit, met geblondeerde korte haren maar straalt de hardheid en uitzichtloosheid van een leven in de sloppenwijk uit.
De jongen, Links, aan het uiteinde van mijn bank kijkt me strak aan alsof hij te weten wil komen wat ik van hem denk. Rassen zijn in dit land op alle manieren gemengd en bij hem heeft dit geresulteerd in een lichte teint, veel lichter dan mijn in de afgelopen maanden door de zon gebruinde huid en lichte ogen van een onbestemde grijze kleur die vreemd ogen bij zijn kaalgeschoren hoofd. Zo lijkt hij wel een wit geschminkte Afrikaanse atleet. Ik kijk naar rechts, en ook daar vindt een gesprek plaats, kennelijk wordt er informatie uitgewisseld want Rechts knikt goedkeurend naar een jonge kleine tengere man met krullend haar. Mijn observerende houding wordt niet op prijs gesteld en met een kille blik probeert Rechts me te intimideren. Ik probeer de mogelijkheden na te gaan om uit deze situatie te komen. Dit zal niet mee vallen, beide jongens aan de uiteinden van de bank kijken nu met intimiderende stenen ogen naar me en mijn bezorgdheid neemt toe. Wat gaan ze doen. Ik voel dat er recht achter me nu ook iemand zit. Ik schut mijn lange haar naar achter uit, draai me snel om en kijk recht in de ogen van twee jonge jongens die hier zichtbaar van schrikken. De groep van vier is compleet.
Om me een houding te geven eet ik wat pindas op waarbij er door het trillen van mijn handen een paar op de vloer van het treintje vallen. De conducteur komt voor de betaling van de rit, kijkt me bezorgd aan maar zegt verder niets. Wanneer ik het geld voor de conducteur opzoek probeert Rechts in mijn portemonnee te kijken maar ik hou er mijn hand op. Hij kan zien dat in mijn portemonnee een aantal biljetten zitten maar niet de coupures. Hij kan niet zien dat de biljetten weinig waarde hebben, een aantal biljetten van 100, omgerekend $ 1 en in totaal hooguit ongeveer $ 15. De inhoud van de portemonnee lijkt meer dan het is. Ik probeer me verder op de pindas en het uitzicht te concentreren. Het uitzicht zou mooie fotos geven, waar dan noodzakelijkerwijs de jongens ook op komen te staan en waar ze waarschijnlijk niet blij mee zullen zijn. Ik laat het toestel dan ook in de rugtas.
Ik vraag me af of iemand Engels spreekt en of we misschien wat kunnen overleggen, ik heb tenslotte mijn $ 5 biljet voor dergelijke situaties. Ik probeer Rechts uit. In mijn talen mengelmoes vraag ik of hij Engels spreekt. Met een verdraaide stem zegt hij nee, op een manier die verraadt dat hij wel degelijk goed Engels spreekt maar niet met me wil praten.
De tram komt aan bij een stationnetje en omdat ik niet weet hoe het traject verder loopt probeer ik het nog een keer bij Rechts. In het Engels vraag ik of dit het eindpunt is. Met dezelfde verdraaide stem zegt hij: ja. Dus hij gaat niet verder: nee. Ik wil uitstappen en loop recht op hem af zodat hij wel opzij moet om me door te laten. Hij kijkt me verbaasd aan en laat me inderdaad langs hem heen uitstappen. Omdat ik niet direct weet wat te doen blijf ik bij de halte rondhangen. Ook bij deze halte is een verkoopkraampje waar een aantal oudere mannen wat staan te drinken. Er komt een bus aan en even overweeg ik snel in te stappen maar doe het niet omdat ik niet weet waar de bus heenrijdt, misschien wel dieper de sloppenwijken in en hoe kom ik daar dan weer uit. Ook zie ik dat Links en Rechts toekijken of ik wel of niet instap. De twee jongens die achter me zaten lopen een huis in. Ik loop naar een uitkijkpunt vlak voor een steile helling zonder beschermingshek vanwaar het uitzicht over de oceaan, de bekende rots met rechts de stranden en de stad onder een boog van overhangende takken en bladeren werkelijk prachtig is. Wanneer ik Links en Rechts op me af zie lopen keer ik geschrokken om en keer terug naar de tramhalte. Hier staat een bord met een plattegrond en de route van de tram. Inderdaad, zoals ik al had gezien toen de tram weer vertrok gaat de route nog een halte verder de heuvel op. Hierna lopen Links en Rechts samen verder naar boven waarna ik opgelucht adem haal en terugga naar het uitkijkpunt om alsnog een mooie foto te maken van het schitterende uitzicht. De zon staat precies goed voor het juiste licht.
De richting voor het museum wijst naar beneden en het lijkt me het beste daar naar toe te gaan om daar een paar uur door te brengen. Opgelucht, genietend van de zon en het mooie weer loop ik verder. Het is een leuke straat zoals beschreven in de reisgids met nu inmiddels wat vervallen oude villas. Onderaan gaat de straat in een steile bocht een hoek om en daarna bijna dezelfde afstand weer naar boven over een weg met een steile, met bomen beplante helling die uitkijkt op de straat waar ik zojuist met de tram doorheen gereden ben. Ik kijk of de route geschikt is als alternatief om terug te gaan naar de tramhalte of zelfs om zelfs naar beneden te lopen en zo terug te gaan naar mijn hotel.
Het museum is gevestigd in het riante huis van een overleden zakenman en heeft inderdaad de mooie kunst en antiekcollectie die de reisgids beschrijft. Het is geheel ommuurd en gewapende beveiliging staat bij het toegangshek. Eenmaal binnen raak ik in gesprek met andere bezoekers, een heel vriendelijke man die samen met zijn dove moeder het museum bezoekt. We lopen gelijk op en voeren zo goed en zo kwaad als het gaat een gesprek. Wanneer zij weggaan overweeg ik nog om samen met hen terug te lopen maar ik wil ze niet lastig vallen. Bovendien is het misschien beter zo lang mogelijk in het museum te blijven en dan kan ik eventueel vanuit de hooggelegen tuin ook nog een paar mooie fotos maken. Het achterste gedeelte van de tuin grenst aan een vervallen woning waarnaast een hok met twee herdershonden staat die er kennelijk op getraind zijn om niemand te laten passeren. Ze beginnen vervaarlijk te blaffen en springen op en neer in hun hok. Ik probeer ze te intimideren en spreek ze met een barse stem toe. Tot mijn verbazing werkt het, ze huilen even, worden dan stil en gaan op de bodem van het hok op hun buik liggen vanwaar ze me onderdanig aankijken. Ik loop langs het hok maar van hieruit is het uitzicht te beperkt voor een mooie foto.
De straat naar het museum loopt kennelijk zo steil weer omhoog dat de vervallen woning vlak langs de halte van de tram staat. Er loopt zelfs een pad langs de woning en een kort sprintje zou me in een paar seconden bij de tramhalte brengen maar ik durf toch niet over dit priveterrein naar de halte te lopen. Ik ga terug, de honden kijken me onderdanig aan wanneer ik weer langs ze loop en ga de officiele uitgang uit. De bewakers bij het toegangshek kijken me na.
Eenmaal weer op straat zie ik beneden in de bocht waarlangs ik weer omhoog moet lopen een jongen staan. Ik kijk de steile helling af of ik een andere route kan nemen. Daar loopt de kleine tengere jonge man met het krullende haar die ik eerder in de tram heb gezien en die me nieuwsgierig aankijkt wanneer hij me de helling af ziet speuren. De helling is modderig en ik moet ook ongeveer twee meter naar beneden springen vanaf de beneden muur om op de straat uit te komen. Wanneer niemand me gezien zou hebben had ik deze route genomen maar de man beneden weerhoudt me ervan en ik loop door. Iets verder in de straat kom ik een groepje van vijf toeristen tegen die naar het museum gaan. Ze lopen dicht bij elkaar en drukken hun tassen dicht tegen zich aan, alsof dat bescherming biedt. Onderweg naar beneden zie ik dat bij verschillende huizen de deur openstaat met een deur aan het eind van een lange gang waarvan ik vermoed dat deze uitkomt op de straat die ik weer omhoog moet lopen om bij de tramhalte te komen. Dit zou de wandeling aanzienlijk bekorten en dan hoef ik ook de jongen beneden niet te passeren. Ik kijk, maar vind het ongepast om de privehuizen hiervoor binnen te gaan.
Beneden zie ik de jongen niet meer en in de bocht neem ik de steile trappen aan de rand van de straat omhoog om de route af te korten. Dan zie ik Links gehaast op me afkomen en het dringt niet eens tot me door dat ze me hier opwachten en dat dit het tijdstip en de plaats van de beroving gaat worden. Als twee oude bekenden lopen we op elkaar af, beiden verhaasten we onze stap. We kijken elkaar aan, zijn ogen zijn nu wel wat vriendelijker en hij zegt in het Engels: nu hebben we je. Ik bevestig dit, want achter me hoor ik snelle voetstappen en ook Rechts komt van voren op me af lopen. Rechts vraagt in perfect Engels of het museum mooi was, wat ik ook bevestig. Daarna gaat het snel. Rechts geeft een ruk aan mijn schouder maar ik val niet achterover op de grond zoals normaal gebeurt wanneer het lichaam in de angst van de situatie strak gespannen is en in plaats hiervan buigt mijn rug achterover alsof ik een turnster ben die een oefening uitvoert. Rechts zorgt voorzichtig dat ik zonder ongelukkige val dan toch nog recht op mijn rug op de straat kom te liggen en houdt me vast. Links zit naast me, met een stiletto op mijn zij gericht. Een van de twee jongens heeft geprobeerd mijn tas af te rukken maar ik heb nog een band vast. De tas is het type rugtas met lange uittrekbare banden en hij hangt aan het andere uiteinde. Hij helt achterover om druk te geven zodat ik de band loslaat maar dan zie ik dat hij precies op de bovenste trede van de lange steile trap staat en dat, wanneer ik de band plotseling loslaat, hij zo achterover de trap af kan vallen met een mogelijk erg ongelukkige val tot gevolg. Wat nu, zij willen mijn tas, de stiletto wijst op mijn zij. Ik probeer achterom naar Rechts te kijken of hij het gevaar voor zijn kameraad ziet. Dan geef ik een paar lichte kneepjes in de band zoals in de teugel tijdens het buitenrijden wanneer het paard te hard galoppeert en afgeremd moet worden. Gelukkig, de druk neemt af en ik laat de tas los zonder dat de jongen achterover valt. De vierde fouilleert me, hij vindt het swatch horloge waar ze heel blij en opgetogen op reageren en dat is het. Het $ 5 biljet merken ze niet op.
Ze laten me los en lopen dicht aaneengesloten naar beneden. Dan realiseer ik me dat met de tas ook mijn reisgids weg is. Die heb ik ook de laatste weken nodig om mijn weg te vinden, waar heen te gaan, hoe daar te komen en waar te overnachten. Ik roep ze na voor mijn reisgids, ze kijken om maar lopen dan weer door. Dan ga ik zonder tas en horloge naar boven naar de tramhalte. Daar staan de man en zijn dove moeder nog op de tram te wachten en ik voeg me bij hen. Ineens is het een drukte van belang en wanneer bekend wordt dat ik beroofd ben is er volop aandacht met veel ach en wee en hoe en wat er weg is, vol medelijden. Binnen de kortste keren sta ik in het middelpunt van de belangstelling van zeker veertig man. Een oudere, kleine en magere man is de woordvoerder. Waar ik vandaan kom, wat er weg is. Hij veronderstelt dat ik wel een maandsalaris van $ 10,000 zal hebben en lijkt wat te aarzelen wanneer hij hoort dat ik tijdelijk niet werk. Wat een commotie voor geld met een waarde van hooguit $ 15, een horloge waar er nog twee van zijn en een kapot fototoestel waarbij het wel jammer is van de nog met zoveel toewijding en plezier gemaakte fotos. Het lijkt hem minder te bevallen dat er wat waarde betreft weinig weg is en dat het voor mij alleen heel jammer is dat ik de reisgids kwijt ben. Om te illustreren dat ze nog geld over het hoofd hebben gezien haal ik het $ 5 biljet tevoorschijn waar enkele omstanders hartelijk om lachen.
Dan zie ik vooraan ineens Rechts staan die me nieuwsgierig aankijkt. Kijk nou, en hij loopt met een hele dikke portemonnee die half uit de achterzak van zijn spijkerbroek steekt. Er komt ook een politieauto aan. De politieman reageert heel fel. Zegt, we gaan ze zoeken dan worden ze berecht etc. etc. en hij houdt de deur van zijn auto open. Nu wordt de spanning voelbaar. De oudere, magere man ziet dat ik naar Rechts kijk. De oudere man heeft een dikke bobbel in zijn broekzak waar zijn hand op rust. Mijn hersenen werken op volle sterkte. De bravoure van Rechts slinkt weg wanneer hij merkt dat ik hem herken. Hier heb ik geen zin in en ik maak een nauwelijks merkbare veegbeweging met mijn hand in zijn richting om aan te geven dat hij weg moet gaan. Hij sluipt naar achter in de groep, voor mij niet meer zichtbaar en ik haal opgelucht adem. De oudere man blijft me strak aankijken, met zijn hand op zijn zak, ongetwijfeld een wapen. Dan bedenk ik dat wanneer ik met de politieauto meega de agent waarschijnlijk naar beneden zal rijden en misschien wel in de buurt van mijn hotel zal komen waar ik nu wel heel graag naar terug wil. Ik stem in met het voorstel van de politieman en stap in. De spanning in de groep voelt intenser, de oudere man kijkt me aan maar doet verder niets.
De politieman, overijverig, wijst allerlei jongens aan, die, of die, of die en bij allemaal is mijn antwoord: nee, die niet, ze waren niet zo donker, of niet zo lang, of juist langer etc. Dan zie ik ineens het naambord van de hoofdstraat van de oude binnenstad en even later van de straat met mijn hotel en stel voor om de zoektocht te stoppen omdat we ze toch niet zullen vinden.
Gelukkig, ik ben terug in mijn hotel, doodmoe, een ervaring rijker en enkele bezittingen armer. De dagen erna doe ik het rustig aan en voel me zekerder, veiliger en meer thuis in de stad. Ik vervang bij straatkraampjes de batterij van het ene horloge, het bandje van het andere en doe geen moeite meer ze onzichtbaar te dragen. Het komt zo het komt. Ik neem geld op bij de bank. Koop wat fruit en pakjes drinken voor de twee jongetjes die nog steeds elke dag op hun stuk karton zitten te bedelen waar ze verlegen voor bedanken. Ik ga een dag met een andere hotelgast mee maar met hem beland ik aan het eind van een bus route diep in een sloppenwijk en wanneer ik om me heen kijk om te zien waar ik ben beland komt een vrouw linea recta op me af, neemt me mee en zet me resoluut in een bus die me onmiddellijk terug naar mijn wijk in de oude binnenstad zal brengen omdat deze sloppenwijk te onveilig voor me is. De hotelgast is al twee keer beroofd maar hij waagt zich dan ook in de avond in bars in diverse buurten en het lijkt me veiliger niet verder met hem op te trekken. Soms meen ik op straat de tengere man met het krullende haar te zien.
Dan bedenk ik een uitje naar de dierentuin van de stad, helemaal aan het andere eind van de stad. Bij de inmiddels vertrouwde bushalte vraag ik welke bus die richting op gaat en als vanouds zorgen omstanders er met elkaar voor dat ik in de juiste bus stap. Het is zeker 45 minuten met de bus naar de dierentuin en eenmaal binnen loop ik op mijn gemak over de paden en neem de tijd alle vogels en dieren te bekijken. Sommigen heb ik al eerder tijdens mijn reis in de diverse landen in de vrije natuur gezien. Dan hoor ik voetstappen achter me en denk, nee, toch niet weer. Ik kijk naar de jongen die naast me komt lopen en zeg in mijn talen mengelmoes dat ik al een keer beroofd ben en of ze me deze keer met rust kunnen laten. Dan klinkt het in de inmiddels vertrouwde taal: Veel dank voor zondag. Hij kijkt me vriendelijk aan en loopt weg. Hier ben ik in een miljoenenstad, neem 45 minuten de bus en ben kennelijk ook dan te traceren. Hoe dan ook blijft het goede gevoel dat ik bij de politie geen officiele aangifte van de beroving heb gedaan. Alle aangifte rompslomp voor die paar kleinigheden die ik kwijt ben. Uit diverse gesprekken heb ik begrepen dat het leven in de gevangenissen hier niet prettig is, en de kans dat je er levend in goede gezondheid uitkomt vrij klein, wat ik niemand toewens. Ik ben tevreden over hoe ik het heb afgehandeld.
Het is wel benauwend dat ik zo goed te traceren ben. Wie werken allemaal mee? De bedelende jongetjes in de straat, de mensen bij de bushalte, de man met het krullende haar. Ik besluit om te proberen me te onttrekken aan het straatgebeuren door de volgende dagen nog een trip buiten deze stad te maken. Met de bus naar een provinciehoofdstad en vandaar naar de oude goudmijnstad en de terugweg via de stad met de paleizen van eerdere heersers voor de onafhankelijkheid. Ik vertrek heel vroeg in de ochtend wanneer nog vrijwel niemand op straat is met slechts de beperkte bagage die ik voor die dagen nodig heb. De rest geef ik in bewaring in het hotel.
Ik kom pas weer enkele dagen voorafgaand aan mijn vertrek naar Nederland terug in mijn hotel in het oude stadscentrum. Ik bezoek de heuvel met het onvermijdelijke Christusbeeld waar de jongens die rondom het station zitten me lachend eerst de trap op proberen te sturen en me dan collectief de ingang van het treinstation wijzen en ga naar de stranden om daar uren te luieren.
Op de dag van vertrek voer ik het plan uit om slechts kleding die ik frequent heb gedragen en waar ik aan gehecht ben mee terug naar Nederland te nemen. Het sorteren van de kleding resulteert in twee grote plastic zakken vol met kleding om achter te laten. Ik weet inmiddels waar het station van de tram is en loop erheen. De twee plastic zakken zet ik neer, voor de eerlijke vinder die er wat aan heeft. Dan zie ik op een kleine afstand iemand toekijken, de kleine tengere man met het krullende haar. Hij lacht wat, kijkt alsof hij mijn persoonlijk beveiliger is. Ik knik en loop vlug terug naar het hotel.
De hoteleigenaar blijkt een grote, dure auto te hebben die ik eerder niet heb opgemerkt omdat hij in een garage staat, verborgen achter een schuifdeur die ik tot dan niet open heb gezien. Hij brengt me naar het vliegveld zodat ik geen taxi hoef te nemen.
In het vliegtuig krijg ik een upgrade naar businessclass. Ik vertel mijn belevenissen aan mijn buurvrouw, een rijke zakenvrouw die een verklaring voor de gebeurtenissen geeft. Omdat je een van hen niet bij de politie hebt aangegeven heb je bescherming. Je had overal kunnen gaan en staan waar je wilde zonder dat je ook maar iets zou zijn overkomen.